Vervolg van 'In de Bijlmer zingt de nachtegaal...'
'Het zou best kunnen dat die reiger in Zorgvlied hier zijn nest heeft' antwoordt A.A. Blok desgevraagd. Hij is leraar biologie en wereldberoemd om zijn kennis van de reiger. Kennis die misschien wel zoveel oplevert, dat zij algemeen toepasbaar is op diersoorten die zich aanpassen aan het leven onder de mensen, op cultuurvolgers. 'Reigers hebben een grote actieradius. Al meer dan 25 jaar ring ik de beesten en, zeker in de broedtijd, houd ik goed in de gaten wat ze zoal uitvreten. De ringen kan ik met mijn kijker aflezen en de gegevens verdwijnen vaak direct in de draagbare computer. Zo kan ik hun gedrag goed volgen. Het is zeker, dat ze soms redelijk grote afstanden afleggen om voedsel te zoeken. Ik tref boven Amsterdam-Noord regelmatig reigers die hier broeden. Ik zie niet in waarom er dan ook niet één naar de begraafplaats aan de Amstel zou vliegen.'
We zijn op locatie. Frankendael is een buiten dat in 1660 in het net drooggelegde Watergraafsmeer werd aangelegd. In 1882 werd het gekocht door de gemeente Amsterdam, die er de stadskwekerij voor al het gemeentegroen vestigde. De Watergraafsmeer is nu nog nauwelijks als drooglegging te herkennen. Reizigers in lijn 9 kunnen merken dat ze bij de Ringdijk-Linnaeuskade wat zakken, maar dan moeten ze wel goed opletten. De Watergraafsmeer heeft veel groen: de eerder genoemde Oosterbegraafplaats, een paar parken, een volkstuincomplex en veel voetbalvelden waaronder het wereldberoemde veld van Ajax. Frankendael is nog als buitenplaats herkenbaar aan het huis en de toegangspoort.
Sinds 1922 is er een reigerkolonie. Blok sjouwt door het park met een statief met een eenogige telescoop, waarmee je de kleur van de ogen van de reigers kunt zien. 'Zie je die rode ogen en die bloedrode snavel? Nou, die verkeert dus in opperste staat van opwinding' licht Blok toe. Ondertussen vervolgt hij zijn uiteenzetting.Het is overdreven te zeggen dat reigers in Amsterdam het gesprek van de dag zijn, maar er doen veel sterke verhalen de ronde. 'Dat van die reiger achterop een brommer geloof ik niet, maar dat er vier naast een hengelaar zitten te wachten tot hij wat vangt, is schering en inslag.' De reiger behoort tot het straatbeeld van Amsterdam. Dat is niet overdreven.
'Je zou kunnen zeggen dat de stad niet bestaat voor de reiger. In veel opzichten is het gedrag er niet veel anders als op het platteland. Reigers van het platteland nestelen hier en omgekeerd. Ondertussen weten mens en reiger niet beter of hij hoort thuis in de stad.'
Is dat nou wel zo? Toegegeven, de reigerkolonies aan de Middenweg in Amsterdam bestaan al lang, maar dat je ze werkelijk overal ziet is toch maar kort. Dat is van de laatste twintig jaar. 'Dat is waar. Ik heb dat goed kunnen volgen want ik ben in 1964 met dit onderzoek begonnen. Toen waren ze nog mensenschuw, volgens mij vooral omdat er nog op ze gejaagd mocht worden buiten het broedseizoen. Ze keken dus wel uit waar ze zich vertoonden. In 1963 veranderde de vogelwet en werd de reiger een beschermde soort. Uit mijn onderzoek blijkt dat ze in precies één generatie, bij de reiger om en nabij de tien jaar, hun angst voor het geweer hebben overwonnen en zich 'raar', dat wil zeggen als mensenvriend, zijn gaan gedragen.'
Nog twee ontwikkelingen hebben veel invloed gehad. Artis liet op een bepaald moment veel van zijn 'tamme' reigers vliegen en die vonden het wel best om zo dichtbij aan de Middenweg te nestelen, maar belangrijker is dat de mensen welvarender werden. 'Ze lieten hun meegebrachte boterhammen slingeren en sommigen begonnen speciaal voor de reigers kippenekjes te kopen.'In Amsterdam broeden tussen de zes- en zevenhonderd paar reigers in een kolonie of zeven. Als ze in de stad zijn, gedragen reigers zich wel anders dan op het platteland. 'Ze planten zich in de puberteit al voort, veel te jong. Dat doen ze op het platteland niet. Kijk maar naar die reigers hier in de bomen. De meeste hebben een wit voorhoofd, wat betekent dat ze jong zijn. Verder is er in de stad een chronisch gebrek aan wijfjes. Die raken in de broedtijd nogal verzwakt en hebben vlak daarna een verhoogde kans om te sterven. Tenslotte broeden de vogels hier vier weken vroeger dan op het platteland, omdat de nestplaatsen wat meer beschut zijn.'
Blok vreest dat het leven in de stad niet echt goed is voor een reiger. Het is zeker dat ze een kleinere levensverwachting hebben dan een buitenreiger. Ze hebben vermoedelijk ook meer zware metalen en andere schadelijke stoffen in hun onderhuids vet dan hun soortgenoten op het platteland. Ze krijgen nogal eens plastic binnen. 'Nee, er zijn misschien wel veel reigers, maar echt in goede doen is de populatie niet. Bij een kleine ramp sneuvelen er veel.'
Blok heeft ooit één zo'n ramp van nabij meegemaakt. Het was broedtijd. Een reiger die op z'n kop in een boom van de kolonie hing, deed een overbuurvrouw besluiten de brandweer te bellen. De reiger zou uit zijn benarde positie bevrijd moeten worden. De brandweer rukte uit met de hoogste ladder, die ze bezat, en een schepnet. De politie zette de Middenweg af. Een dierenambulance was stand-by. Dat hadden ze nog nooit meegemaakt, de reigers. Ze raakten met z'n allen in een volslagen paniek, verlieten de nesten. De jongen krijsten van wanhoop om hun verdwenen ouders. Dat lieten de meeuwen, kraaien en eksters zich geen tweede keer zeggen. Ze pakten wat ze pakken konden. Katten klommen in de bomen. De brandweerladder baande zich een weg door de boomkruinen. Nesten vielen om. Het kostte een paar honderd jongen en bevruchte eieren.
'Natuurlijk was die reiger dood, dat zag je op honderden meters afstand. Hadden ze nooit moeten doen. Op de mensen van de dierenambulance heb ik me toen echt kwaad gemaakt. Die hadden dat moeten zien.' Blok windt zich er nog steeds over op. De reigerpopulatie is echt te onevenwichtig opgebouwd om dat soort rampen te kunnen hebben.Muurplanten, slangen, bomen, korstmossen, vogels, langzaam aan begint de stad natuur te krijgen. Spontaan, onvoorbereid, maar achteraf verklaarbaar. 'Als je echt het naadje van de kous wil weten, moet je Melchers eens bellen' zei de stadsecoloog Kollee. 'Als je echt van de ene verbazing in de andere wilt vallen' had hij beter kunnen zeggen.
Martin Melchers is Amsterdammer. Zolang hij zich kan herinneren, was hij te vinden in wegbermen, op spoordijken, op braakliggende terreinen, in bouwputten, op opgespoten land. 'Je zou me bezig moeten zien. Als ik een oude deur zie liggen, begint mijn hart sneller te kloppen en ga ik sluipen. Als hij binnen handbereik is, draai ik hem razendsnel om. Eén tegen tien dat ik een muis, een pad, een rattennest of een bruine kikker ontdek.'
Hij is fysiotherapeut van beroep, maar besteedt nog steeds drie halve dagen per week aan geheimzinnige bezigheden als het besluipen van sloophout. Vijf jaar geleden, in 1985, namen hij en zijn vriend Geert Timmermans - 'ik spreek steeds over mezelf, maar we hebben het plan samen uitgevoerd' - zich voor de hele flora en fauna van Amsterdam in kaart te brengen. Dat was wat te hoog gegrepen. Nu vijf jaar later is het uitgelopen op een inventarisatie van verborgen levende diersoorten. 'Het is niet wetenschappelijk, hoor. Om echt kwantitatief werk te doen, heb je veel meer tijd en geld nodig. Ons werk is een benadering. Het resultaat is een goed tijdsbeeld.''Ons werkterrein is Groot-Amsterdam. De grens komt boven Durgerdam uit het IJsselmeer, loopt tot aan de Zaanstreek, gaat dan helemaal naar het zuiden tot en met Schiphol en tenslotte via Aalsmeerderbrug, over de Amstel en om de Bijlmer naar de Diemer Zeedijk aan het IJsselmeer. Ondertussen hebben we goede contacten opgebouwd met muskusrattenvangers, beroepszoetwatervissers, boswachters, terreinbeheerders - van Schiphol bijvoorbeeld -, de elektriciteitscentrales, de universiteiten, rijksinstituten, werkgroepen, particulieren. En dan hoor je nog eens wat.'
'Amsterdam is rijk, hoor. Nergens zie ik zoveel dieren als hier. Maar dat is ook logisch. In Waterland, een veengebied, heb je brak water, dat langzaam zoet wordt. Het Noordzeekanaal is een bijna open verbinding met de zee. Het Westelijk havengebied, dat 25 jaar geleden is opgespoten voor industrie die er nooit kwam, is een verwilderd duingebied. Bij Schiphol heb je polders. De Diemer Zeedijk is verbonden met het Gooi en dus met de Utrechtse Heuvelrug.'
Laten we het rijtje maar eens langs lopen. Vissen. Achter het Centraal Station zitten zeenaalden, rivierdonderpadjes, garnalen, bot, haring, kabeljauw, steur- en wolhandkrabben in het water van het IJ. In het Amsterdam-Rijnkanaal komt wel eens een prik langs. In het water bij de Hemwegcentrale zitten glasgrondels. 'We legen de trommelzeven die in de inlaten van de waterkoelingen van centrales en bedrijven zitten. Daar vinden we die beesten. Wolhandkrabben zijn handel. Chinezen eten ze. Als ik een kilo of wat heb, geef ik ze aan een beroepszoetwatervisser, die mij dan vertelt wat hij zoal gevangen heeft. Soms krijg ik wat terug. Laatst een kabeljauw van 90 centimeter.' De Amerikaanse rivierkreeft zat in 1980 ineens bij de elektriciteitscentrale in Diemen. Van daaruit is hij opgerukt tot in het Nieuwe Meer. 'Vorig jaar zijn er duizend gevangen door beroepsvissers. Ze zijn heerlijk.'
Dan, de amfibiën en reptielen. De kleine watersalamander, de roodwangschildpad, de zandhagedis, de ringslang, kikkers en padden, ze zijn er. 'Toen we merkten dat de zandhagedis hier nog was - ik wist nog van vroeger dat ik die wel eens op de ringdijk had gezien -, hebben we een stukje spoordijk van de NS gehuurd en het terrein een beetje ingericht voor die beesten. Wat dood hout neerleggen was voldoende om ze nu in ieder straaltje licht te zien zonnen. Ik heb daar ook wat broeihopen van paardemest en stro voor de eitjes van de ringslang neergelegd. Werkt ook goed. Ringslangen hebben mensen nodig. Als er nergens hoopjes bladeren en takken worden neergelegd, als alles wordt opgeruimd, redden ze het niet. Er is een man in het oosten van het land die precies heeft uitgezocht welke broeiplaatsen de slangen het lekkerst vinden. Die man lukt het om de ringslang terug te krijgen op plaatsen waar hij al lang verdwenen was.'
Tenslotte de zoogdieren. Vossen zitten overal rond Amsterdam. 'Op Schiphol hadden ze een burcht onder een landingsbaan. De beheerders hebben die beesten doodgeknuppeld wat volgens mij onhandig is, want ze hebben daar op Schiphol veel te veel konijnen, muizen en fazanten en daar zou de vos wat aan kunnen doen.' Wezels passen zich goed aan. Op de gifbelt aan de Diemer Zeedijk zitten veel hermelijnen. Er zijn verschillende soorten muizen. In het Amsterdamse bos zitten bunzingen. Onlangs is een das op de ringweg doodgereden. Uit de maaginhoud bleek dat het niet om een das ging die in gevangenschap geleefd had, maar een 'wilde'. 'We hebben ook eens een rode boommarter gevonden. Ik geloofde mijn ogen niet, maar het RIN heeft hem gedetermineerd. Het was er echt één.'De stad krijgt de natuur die zij verdient. Alle zeevis komt tot achter het Centraal Station en ontmoet daar met een beetje geluk de wolhandkrab. Dat is een Chineze krab, die in 1912 in Duits oppervlakte water terecht is gekomen en sinds 1945 in heel West-Europa voorkomt. Iets verderop zit sinds 1980 de Amerikaanse rivierkreeft. In het Vondelpark zit een halsbandparkiet naast een Turkse tortel. Maar de mol komt niet in de Kinkerbuurt. Daarvoor is deze negentiende-eeuwse wijk te dicht bebouwd.
De gelegenheid schept de dief, zou je kunnen stellen. Melchers noemt vijf groene lobben in Amsterdam. Van het Westelijk havengebied tot het Westerpark, van het Amsterdamse bos tot de Schinkel, de Amstel, de Watergraafsmeer en het gebied achter de Diemer Zeedijk. Verder wijst hij op wegbermen en spoordijken. Veelal onbeheerd vormen ze wonderbaarlijke stukjes natuur. Tenslotte zijn er de waterwegen. Als je even niet kijkt nemen planten en dieren bezit van deze gebieden. Wil je natuur in de stad houden, dan moet je deze gebieden vrij houden, vrij van bebouwing, maar ook vrij van intensief beheer.
Soms gaat dat vanzelf. Naar spoordijken kijkt vrijwel niemand om. Soms gaat het helemaal niet. 'De beschoeiing van het Amsterdam-Rijnkanaal is een ecologische ramp. Het zijn grote stalen platen, waar dieren wel vanaf kunnen, maar niet tegenop. Ik vind wel eens een dode vos in de waterinlaat van een elektriciteitscentrale. Vossen en reeën kunnen het soms niet laten naar de overkant te willen en verdrinken jammerlijk. Het zou goed zijn als daar een andere beschoeiing kwam, maar het economisch belang van het kanaal is zo groot, dat ik me afvraag of waterstaat het risico van een zachtere oplossing durft te nemen.'Melchers en Timmermans willen hun bevindingen graag publiceren. Ze hebben de tekst op flop. Vrienden hebben tekeningen gemaakt. 'Het wordt een leuk boek. Het hoofdstukje over de Amerikaanse kreeft begint met een verspreidingskaart en eindigt met een recept. Er is één probleem. Waar halen we het geld vandaan?'
Melchers vertelt gekscherend hoe hij het 'had kunnen' krijgen, maar dat is nu te laat. 'In het Westelijk havengebied vond ik een paar jaar geleden duizenden paddestoelen van één soort. Ik heb hem gedetermineerd en ben ieder jaar gaan kijken of hij er weer stond. Ik kom er eigenlijk nooit, maar op een dag was ik er bij toeval: de chique Beethovenstraat. Tot mijn grote verrassing stond er in de etalage van de groenteman een kistje met paddestoelen, die ik herkende: dezelfde als in het Westelijk havengebied. En duur, duur. Ik denk 'dat is handel' en ga met een mesje op stap. Het werd me direct duidelijk. Iemand was me voor geweest. Er waren er dat jaar hoe dan ook wat minder, maar wat er nog was, was weggesneden. De morielje, ik zal het nooit vergeten.'
Nu staan er geen morieljes meer. De plek is van asfalt. Het gaat goed met de economie. Het westelijk havengebied krijgt langzaamaan de functie waarvoor het in de jaren zestig bestemd werd: handel en industrie. 'Dat stukje grond is voor 55 miljoen verkocht aan een importeur van Japanse auto's. Dan hoef ik niet aan te komen met 'ja, maar er staan zulke mooie paddestoelen'. Jammer, hoor.' Maar alle gekheid op een stokje. De paar duizend gulden voor het boekje is er niet. Het Amsterdamse bos is een deel van een groene lob. Het mag zich al vijftig jaar in een ruime belangstelling koesteren. Eén van de mensen, die het grote verhaal van het Amsterdamse bos kan vertellen, is Henk de Groot. Hij heeft veertig jaar in het bos gewerkt. Hij begon in de oorlog als bewaker en beëindigde zijn loopbaan een paar jaar geleden als excursieleider. Collega Henk Buring begon in 1980 als beheerder. Hun beider geschiedenis is met het bos verbonden. De Groot is 'vogelman', Buring 'bomenman'. Buring vertelt dat een stuk van het bos extensief begraasd zal gaan worden door Schotse hooglanders, runderen die leven als nomaden en het hele jaar buiten kunnen blijven. Dankzij deze vorm van beweiden krijgen planten, bloemen en heesters betere kansen. Daarvan profiteren op hun beurt dieren als vlinders en weidevogels. De Groot mort, het bewuste stuk land is te klein. Hoewel het gesprek even afdwaalt naar onbenullige zaken als dienstfietsen - de oude Simplex van De Groot is beter dan de nieuwe damesfiets van Buring -, nemen beide mannen snel de draad van het betoog weer op. Het is duidelijk, ze houden van het bos.Het bos is in het begin van de jaren dertig aangelegd. Het was boerenland op de bodem van drooggelegde meren in een veengebied. De grond is oude blauwe zeeklei, heel geschikt voor landbouw, heel geschikt voor bos.
In het begin van deze eeuw was de behoefte aan stedelijk groen groot. De stad had zich in de tweede helft van de negentiende eeuw in sneltreinvaart uitgebreid. Het Vondelpark was nog niet aangelegd, of het was al ingehaald door woningbouw. Eigenlijk is het altijd te klein geweest voor waar het voor bedoeld was: ontspanning van de hele Amsterdamse bevolking.
Het plannen maken voor een echt groot bos even buiten de stad heeft bijna dertig jaar geduurd. Uiteindelijk werd besloten tot het Amsterdamse bos. Het zou naar Amerikaans voorbeeld door een groenstrook verbonden worden met de oevers van de Amstel en door een mooi wegennet met het centrum van de stad. Aan de noord- en zuidkant wordt het begrensd door veenmeren, het Nieuwe Meer en de Poel.'In 1936 ging de eerste boom de grond in. Nou ja, het eerste boompje. Er werden 10.000 bomen per hectare geplant, waarvan er uiteindelijk zo'n 100 moeten overblijven. Met het uitdunnen zijn we nog steeds bezig - ik moet zo weer -, maar het eindbeeld hebben we bijna bereikt' vertelt Henk Buring in zijn lievelingszaaltje van het bosmuseum, waar op grote panelen de ontwikkeling van het bos zichtbaar is.
'Het was hoofdhout, hoofdhout, vulhout, hoofdhout, hoofdhout, els, hè Henk?' repeteert Henk de Groot een lesje van vroeger. Buring legt uit: 'Tussen de duizenden boompjes werden heesters en struiken geplant, zodat de boompjes hun onderste takken zouden verliezen en sneller omhoog zouden schieten. Daarna werd het bos zo eens in de vijf jaar uitgedund. Zo dadelijk ga ik blessen, dat wil zeggen de bomen, die om moeten, een merkstreep geven. Dat zijn moeilijke beslissingen, want de bomen zijn ondertussen erg mooi geworden. En hoe kun je nou kiezen tussen een beuk en een eik? Ja, een beuk is een heerser, die niet toestaat dat er veel kruiden onder hem groeien, maar hij is wel mooi, vooral als hij rood is. Toch beslis ik vaak 'die moet om'. We hebben een heel doordacht beheersplan voor de komende vijftig à honderd jaar - als je over bomen praat, is dat de middellange termijn - en dan moet je soms wel. Anders haal je de gestelde doelen niet.'
Henk de Groot somt uit z'n hoofd op hoe de vogelstand zich ontwikkelt in de loop der jaren. 'Na een jaar of vijf krijg je vogels als de fitis, de kneu, de tuinfluiter, de spotvogel, de grasmus. Na een jaar of tien komen daar de tjiftjaf, de wielewaal, de zanglijster, de merel bij. Na een jaar of dertig verdwijnen de spotvogel, de kneu, de braamsluiper. Voor hen wordt het bos te hoog. Maar dan komen de spechten en de ransuil bijvoorbeeld. Weer later ook de bosuilen. En nu is er een reigerkolonie, één van de zeven in Amsterdam.'
Het is altijd de bedoeling geweest dat het bos in een beheerst evenwicht komt, dat het er steeds zo'n beetje hetzelfde uit blijft zien. Daartoe moeten er oude bomen en jonge bomen door elkaar heen staan, zodat nieuwe generaties de oude steeds kunnen opvolgen. Vandaar dat er nog steeds geplant wordt. En gekapt. 'Tegenwoordig gaan we steeds vaker over tot het ringen van de bomen. We snijden dan rondom in de bast een ring. De boom sterft langzaam af, tak voor tak. Het dode hout laten we liggen, soms laten we zelfs een hele boomstam liggen. Het bos krijgt dan minder het uiterlijk van een park' vertelt Buring.
Pas in 1970 werd de laatste hand aan de aanleg van het Amsterdamse bos gelegd. Op een stukje braak liggend terrein, dat vijfendertig jaar als gronddepot had gediend, werden bomen geplant. Het bos was af.'In de oorlog heb ik het bos bewaakt. Een rotklus, maar het moest gebeuren. Er was zo'n schaarste aan hout, dat iedereen zijn boompje probeerde mee te pikken. Wij moesten dat zien te voorkomen' begint Henk de Groot het verhaal van zijn loopbaan in het bos. Na de oorlog werd hij boswachter. 'Nog steeds moest ik mensen op de bon slingeren. Bah.'
'Het afschieten van wilde katten behoort tot de taken van de jachtopzichter. Nou was er in die tijd een jachtopzichter uit Drenthe die niet begreep dat je in Amsterdam niet met een dode kat aan je stuur door het bos kunt rijden. 'Amsterdammers zijn dierenvrienden. Als een vrouw haar man een paar meppen verkoopt, staan ze te juichen, maar als een schillenboer zijn paard aanspoort roepen ze 'hé, dierenbeul, moet je mijn doen.' Nee, die Drent had het niet makkelijk. Toen hij weg ging, kreeg ik zijn baan. Maar dat afschieten van zieke konijnen en verwilderde katten beviel me niets. Pas toen ik excursieleider werd, braken voor mij de gelukkige tijden aan.'
De Groot heeft voor ons een excursie in petto. Doel is het Vogeleiland, dat nu in weerwil van zijn naam toch vooral een heemtuin is. Het is een eiland van twee hectare, dat alle landschapstypen van Nederland herbergt. Na al die jaren is alles een beetje door elkaar gelopen, maar toch kun je je heel even, een meter of tien, in een moeras of op een strandvlakte wanen.
In zijn beste tijd herbergde de tuin 450 soorten planten, struiken en bomen. Nu een stuk of 300. 'Ik moet nu alleen het werk doen dat we vroeger met zijn tweeën deden. Tot voor kort was het eiland afgesloten, als we er niet waren: Verboden toegang voor onbevoegden. Dat is veranderd. Soms lopen er mensen brutaalweg met een hond of een fiets door de perken, als we er niet zijn' verzucht de beheerder van het eiland.
Het Vogeleiland was één van de eerste pogingen tot natuurbouw. De bedoeling was vogels met voor hen geschikte landschappen te verleiden tot vestiging, het liefst tot broeden. Dat lukte. Maar sinds een jaar of twintig is het aantal vogelsoorten nogal teruggelopen. De Groot: 'Het eiland is een kom in het steeds maar hogere bos geworden. Ze vliegen er gewoon overheen.'
'Ach, kijk toch eens die heggemusjes daar in het daslook' wijst hij toch nog even. Zo is het. Het Vogeleiland roept vertedering op. Het verraadt de romantische kijk op de natuur, de oproep tot eerbied voor alles wat groeit en bloeit. Het eiland is bedoeld om de mens te stichten.
'Daar kan ik niet tegen, daar kan ik echt niet tegen. Nooit zal ik eraan wennen' roept De Groot vertwijfeld uit. Voor de zoveelste keer die ochtend scheert er een straalvliegtuig vlak over onze hoofden.
De tijd van eerbied voor alles wat groeit en bloeit is voorbij, dat is wel duidelijk.Op het terras van boerderij Meerzicht groet De Groot mevrouw Van Duijnhoven, de eigenaresse. 'Twaalf jaar geleden zat ik nog op de tractor' steekt ze direct van wal. Tijdens de aanleg van het bos bleven heel wat boeren gewoon doorwerken. Boer na boer hield ermee op. De Van Duijnhovens waren de laatste. Het was geen doen meer. In de weekends kon de melk niet eens worden afgevoerd. De gemeente maakte het ze knap lastig. 'Op het laatst mocht er niks meer.'
Gelukkig waren ze 51 jaar geleden begonnen in de koestal aan tien tafeltjes en veertig stoelen glaasjes melk te verkopen. Wat later kwamen er pannekoeken bij. Honderd stuks op een dag was veel. Nu verkoopt de familie op een zonnige zondag 5000 drankjes, 1000 pannekoeken en 100 barbecue-diners en wordt het boerenbedrijf, ook financieel, niet meer gemist. Over iedere verbouwing van de zaak hebben ze mot met de gemeente. 'Dat zal wel eeuwig zo blijven.' De klanten zijn oudere mensen en de sportieve jeugd. 'Dat komt omdat we geen juke-box hebben en geen sterke drank verkopen overdag.' De pauwen, die op het terras pannekoeken van de borden proberen te stelen, zijn de natuur van mevrouw Van Duijnhovens Meerzicht.
Ook nu wordt het gesprek regelmatig onderbroken door de bulderende motoren van een overvliegend vliegtuig. 'De oude mensen met hun autootjes maken de zure regen niet, het is die kerosine. Als mijn man van het veld kwam, was hij zwart van de roet. Nee, dat is niet goed.'
Het veld is er nog. 's Zomers worden er de koeien van verre collega's geweid. Midden in de stad. De Groot vult aan: 'Het is een heel aardig weidevogelgebied. De kieviet, grutto en tureluur broeden er nog. Als het meezit, komt de hele polder Meerzicht onder de natuurbeschermingswet. Laten we het maar hopen.'De eerste doelstelling van het Amsterdamse bos is, net als honderd jaar geleden voor het Vondelpark, ontspanning voor alle Amsterdammers. Alleen bij de oeverlanden van het Nieuwe Meer en de Poel staat natuurbehoud hoog op de prioriteitenlijst. Daar bloeit de rietorchis en broedt de rietgors. Het land is er zo dun dat je er nog doorheen kunt zakken. Publiek wordt er in goede banen geleid.
In de oorspronkelijke plannen was het de bedoeling aan de overkant van het Nieuwe Meer volkstuinen, sportvelden en een begraafplaats aan te leggen zodat er een 'harmonische overgang' naar de stad zou ontstaan. Maar net als bij het Vondelpark rukt de stad zo snel op dat het daar niet echt van gekomen is. Het Amsterdamse bos raakt, compacte stad of niet, ingesloten tussen twee snelwegen, een luchthaven en woonwijken.
'Gelukkig is er nu een goed plan voor de noordelijke oeverlanden. De geplande woningbouw gaat niet door, ze krijgen min of meer een natuurbestemming. Moeraspoeltjes blijven liggen en mensen kunnen er surfen en zwemmen. Het is een compromis tussen de wensen van echte natuurbeschermers, die bij wijze van spreken ook nog kantoren wilden afbreken omdat die de horizon vervuilden, en gedreven projektontwikkelaars die er kantoortorens hadden gedacht. Het is zo gek nog niet. Alleen is het jammer, dat het een eigen beheersstructuur heeft, zodat een met het bos samenhangende aanpak moeilijker is te realiseren' meent Henk Buring.De contouren van alle ooit gemaakte plannen vervagen door de tijd. Het Amsterdamse bos is geen stuk groen meer net buiten de stad, zoals gepland. Er loopt een snelweg doorheen, die het bos in twee zichtbaar verschillende stukken heeft verdeeld. Na het bos is er geen 'open' landschap, maar de luchthaven Schiphol en de kassen van Aalsmeer.
De bebouwing in Buitenveldert heeft van de bedoelde groene verbinding met de Amstel niet veel overgelaten en is allerminst compact. Het is een 'open' buitenwijk, die naadloos overloopt in de buitenwijken van Amstelveen.
Als je in het bos loopt, is het niet moeilijk je in een groene lob te wanen. Als je er boven vliegt, zul je eerder aan een groen eiland in de stad denken. De planning van nu is een compacte stad met groene lobben, maar de leugen om het bos is zo snel, dat de waarheid van erg goede huize moet komen om hem te achterhalen.De ambtenaren Kollee en Fuchs weten het. Ze hebben de gemeente een missive gestuurd naar aanleiding van het Amsterdams Ontwerp Structuurplan, dat het gemeenteraadslid op het symposium ook al noemde.
'Als voorbeeld van kerngebieden van de ecologische infrastructuur noemen we het noordelijk deel van het Bijlmerpark, delen van de Bijlmerweide, Flevopark, Westerpark, Sloterplaspark, oevers Nieuwe Meer; N.B. : juist deze kerngebieden staan nu onder druk door aanwijzing tot woningbouwlokatie' staat erin te lezen. En ook: 'In de huidige opzet zijn er veel te weinig groenelementen als corridors bruikbaar om van een reële ecologische infrastructuur te kunnen spreken.'
De filosofie hierachter verwoordt Kollee. 'We moeten af van het kijken naar de natuur buiten de stad. In de stad moeten we uitgaan van de mens. Die wil een complete stad, een stad waar je niet per se een weekendje uithoeft om een vogel te zien. Kijk eens hoeveel vogel- en bloemmotieven in de inrichting van een doorsnee Jordaanse woning zijn verwerkt. Met plaatjes en beeldjes wordt het gebrek aan volledigheid opgevuld. Ik zou graag de stad zo inrichten, dat er een stadsnatuur kan ontstaan. Hou rekening met de slechtvalk als je flats ontwerpt. Maak de kanten van de grachten zo, dat er een varentje kan groeien. Houdt lijnen open zodat een dwergmuisje in de tuin kan komen. In de stad wordt geen kunstmest gebruikt. Profiteer daarvan door een braak liggend terrein gewoon braak te laten liggen. Vergeet niet dat de stad de natuur voedt. Het is een kraamkamer van insecten en insecten vormen de basis van voedselketens. Laat de natuur dan ook de stad maar voeden.'
Pessimistisch is Kollee niet, hoewel er in de stad nou niet bepaald 'een cultuur van coöperatie' heerst. 'Er is een duidelijk ontwikkeling van het Vogeleiland in het Amsterdamse bos, een heemtuin met een hek erom, naar de Overbrakerpolders, waar de ontwikkeling van natuurwaarden van meet af aan in de plannen is meegenomen. Een tussenstadium was de Floriade aan de Gaasperplas, een park waar pogingen zijn ondernomen tot natuurontwikkeling.'In het laatste huis van Amsterdam woont Fred Vogelzang. Het is verder dan het eindpunt van de metro naar de Bijlmer. Het is ongeveer de jongste uitbreiding van die wijk in de Gein- en Gaasperpolder. 'Geef de gemeente een stuk grond en je weet dat ze het naar de knoppen helpen' is zijn conclusie van jarenlang actievoeren voor behoud en versterking van de natuurwaarden in de stad. 'Maar als het dan toch gebeurt, zoals bij de bouw van deze wijk, kies ik voor een huis aan de rand.'
In de Gaasperplas werd zand gewonnen. Daarmee werden grote stukken van de polder opgespoten. Op een gegeven moment lag dat werk jaren stil. 'Dat waren goede jaren. Langs de plas had je moerassige gebiedjes met bijzondere vogels, witwangstern, kleinst waterhoen, kluut. In de polder ontwikkelde zich een onstuimige flora op het gestorte en indrogende zand, orchideeën, duizendguldenkruid. Vrij onverwacht werden de zandwinning weer hervat voor de aanleg van de A9, de Gaasperdammerweg. Moeras naar de radsemedee. Wat later begon de woningbouw in de polder. Flora naar de radsemedee. En nu woon ik hier.'
Op de oostoever van de Gaasperplas wijst Vogelzang naar de overkant. 'De Floriade. Tien miljoen heeft de gemeente erin gestopt om er orchideeën te laten groeien, terwijl ze hier gewoon stonden maar niet gezien werden. Met een beetje moeite zouden ze hier wel weer terug kunnen komen, maar ik heb er een hard hoofd in. Er zijn alweer plannen voor woningbouw, ook al heeft men plechtig beloofd deze kant van de plas vrij te houden.'
Vogelzang heeft de hoop opgegeven, maar één ding moet hij toegeven. 'In het groen tussen de eerste Bijlmerflats zingt de nachtegaal.' Hij zwijgt een tijdje.
'Hoewel ... Ik heb hem lang niet meer gehoord.'
Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis
© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996