Het boek Darwins
hofvijver, een drama in het Victoriameer leek een jaar lang onverkoopbaar.
Maar de exemplaren die de uitgever aan de jury's van twee prijsvragen stuurde
deden in die tijd geruisloos hun werk en belandden uiteindelijk bij de
genomineerden. De ene prijs, de KIJK/Wetenschapsweekprijs voor het beste
populair-wetenschappelijk boek is binnen. Over de andere, de AKO literatuurprijs,
ontstaat aanstaande zaterdag duidelijkheid in het programma van Sonja Barend.
Het is uitzonderlijk dat wetenschap voor de literatuurprijs in aanmerking
komt. De literaire kritiek beschouwt het boek dan ook als een vreemde eend
in de bijt en eet niet wat de boer niet kent. Toegegeven, het boek gaat
over de evolutie van vissen en is niet makkelijk maar wie een beetje moeite
voor lief neemt zal zich uiteindelijk een verhaal herinneren over de omgang
tussen man en vrouw en over de dood van hele volkstammen. Met, en dat is
literair gesproken nogal uitzonderlijk, een open en hoopvol slot van een
overigens groot drama. Nieuwe woorden als furu en muilbroeder zullen in
het geheugen gegrift staan, oude woorden als zwerver en liegen krijgen
een nieuwe bijbetekenis. Darwins hofvijver zal zijn weg na de prijsuitreikingen
wel vinden. Een interview met de schrijver, de bioloog Tijs Goldschmidt.
In de buurt van zijn onderwerp, visjes die in Artis makkelijker overleven
dan in het Victoriameer waar ze horen.
Boven de grote bak in het aquarium van Artis hangt een bordje Afrika. In de bak zwemmen fel gekleurde visjes en vissen. Geel, blauw, paars, gestreept. Eentje heeft een bult op zijn kop. De fotograaf is bang dat ze zich dood zullen schrikken van het flitslicht maar ze reageren in het geheel niet. Zijn dit de wonderlijke vissen waarover Goldschmidt zijn boek schreef? 'Nee, dit zijn visjes uit het Malawimeer, wel Haplochromis maar geen furu. Ik werkte in de Mwanzagolf van het Victoriameer en bestudeerde daar visjes die de plaatselijke bevolking, de Sukuma, in het Swahili furu noemt. Cichliden van het geslacht Haplochromis maar andere dan deze.' In die enorme Afrikaanse meren, die lang geleden uit het niets zijn ontstaan, hebben zich in vele miljoenen jaren honderden soorten nauw verwante furu gevormd. Ze werden vernoemd naar hoe en wat ze eten. Modderhappers, algeneters, bladhakkers, slakkenkrakers, slakkenwrikkers, schubbeneters, schoonmakers. Er zou een ooghapper bestaan maar Goldschmidt houdt dat voor een mythe. 'Kijk,' wenkt Goldschmidt en wijst op een geel visje, 'een muilbroeder. Zie je dat die eieren in zijn bek heeft? Nee, die eet die niet. Dat worden jongen.' Het Victoriameer is twee, drie keer zo groot als Nederland. Een zee van zoet water noemt Goldschmidt het. Zou je de oceanen het vaste land noemen, dan is het Victoriameer een eiland. En behalve door eigenzinnige mensen worden eilanden vaak bewoond door buitengewone planten en dieren. Door het isolement, waarin het eilandleven zich bevindt, ontwikkelt het unieke trekken. Dat geldt voor de vinken op de Galapagoseilanden waar Darwin zelf zich al over verwonderde, maar het geldt ook voor de furu in het Victoriameer. Ze komen alleen daar voor, zien er vreemd uit en vertonen typisch gedrag. Zo zijn er linksmondige schubbeneters die alleen de rechterkant van hun gastheren oppeuzelen en rechtsmondige die alleen de linkerkant bewerken. 'Nee, ik heb dat allemaal niet in het meer zelf gezien maar in het laboratorium. Ik vond het Victoriameer een vreselijk meer, een grauwe erwtensoep. Ik ben geïnteresseerd in diergedrag en dus sterk visueel ingesteld. Maar ik was aangesteld door mensen die geïnteresseerd zijn in vorm, anatomen. Voor hen gaat een dier pas leven als het dood op de snijtafel ligt. Ik moest als een blinde te werk gaan. Uit de pan haalden we één keer per week een netje vissen op en uit die paar spartelende visjes moest ik maar zien te snappen hoe de evolutie werkte. Biologisch onderzoek schiet zoveel sneller op als je wat kunt zien dat ik steeds riep 'Laten we naar het Malawimeer verhuizen!' Daar is het water helder en kun je tenminste wat zien als je duikt.' Goldschmidt weet dat Artis furu uit het Victoriameer moet hebben. 'Er zijn hier visjes waaraan ik sterk ben gehecht. Hier zag ik voor het eerst een soort met mannetjes die op hun aarsvin eivlekken hadden die er werkelijk precies zo uitzagen als eieren. Op de tiende millimeter even groot, met exact dezelfde kleuren.' We gaan ernaar op zoek. Maar de betreffende vleugel is dicht getimmerd. Het aquarium wordt verbouwd. Er komt een bassin van vijftien meter lang. Waar de furu zijn gebleven is een raadsel. Als we terug zijn gelopen, wijst hij nog even op de paarsblauwe vis met de bult op zijn voorhoofd. 'Dat zou wel eens het gevolg kunnen zijn van sexuele selectie. Die bult heeft geen direct nut. De vis gaat er niet beter van zwemmen. Maar het kan zijn dat vrouwtjes zich om een onverklaarbare reden tot zo'n bultkop voelen aangetrokken en dan is dat evolutionair gezien voor de mannetjes reden genoeg om zo'n bult te ontwikkelen.' Het wordt tijd om enige systematiek aan te brengen. We gaan naar het terras bij de flamingo's. Onderweg passeren we de zebra's. 'Weet je waarom zebra's zwart-wit gestreept zijn? Omdat de tsetsemug ze daardoor niet kan zien en de zebra's dus niet aan de slaapziekte sterven. Je kunt je natuurlijk afvragen waarom dan niet alle Afrikaanse beesten gestreept zijn. Maar ik zou de hypothese wel eens willen testen. Zebra's zwart of wit schilderen en dan kijken of de muggen ze wel steken.' Goldschmidt is Amsterdammer. Tijdens zijn studie merkte hij dat de grote verscheidenheid in de dierenwereld hem meer boeide dan de algemene moleculaire principes die daaraan ter grondslag liggen. Hij verhuisde van de universiteit van Amsterdam naar die van Leiden omdat daar leerlingen van Nobelprijswinnaar Nico Tinbergen les gaven in de leer van diergedrag, de etologie. 'Vooral Zevenster is voor mij echt een leermeester geweest. Een erudiete man met een grote kennis van de natuur, kunst en geschiedenis. Een groot waarnemer. Helaas leefde hij met een voortdurend writer's block en schreef hij weinig. Maar zonder hem zou mijn boek er niet gekomen zijn.' Tinbergen was één van de eersten die het gedrag van dieren begon te meten. Goldschmidt wijst op de eendjes in de vijver. 'Een normaal mens ziet die gewoon zwemmen en een beetje door elkaar krioelen maar Tinbergen legde hun gedrag van minuut tot minuut nauwkeurig vast. Zie je die vrouwtjeseend daar die zijwaartse beweging met haar hoofd maken? Nou, door de aanpak van een man als Tinbergen kun je erachter komen dat dat dreigen was maar verleiden is. Als het vrouwtje andere vrouwtjes wil duidelijk maken dat ze van haar mannetje moeten wegblijven dreigt ze. Maar af en toe doet ze het ook als er helemaal geen andere vrouwtjes in de buurt zijn. Het is een ritueel geworden om haar mannetje duidelijk te maken dat ze van hem is of wil zijn. En behalve dat meten van gedrag was Tinbergen ook een meester in het bedenken van dierproefjes in de natuur. Zo'n proefje met die zebra's en de muggen ja, dat is helemaal in zijn geest.' Visjes waren niet Goldschmidts favoriet. 'Ik had van jongs af aan meer met amfibiën en reptielen. Maar toen ik in Leiden afstudeerde, vroegen twee biologen van een verdieping hoger of ik naar Tanzania wilde. Ze wisten dat in het Victoriameer nijlbaars was uitgezet en vreesden het ergste voor de cichliden. Onderzoekers vóór mij hadden de grote verscheidenheid aan cichliden in kaart gebracht. Aan mij de taak om te onderzoeken hoe het ze zou vergaan in aanwezigheid van die roofvis. Het was toegepast onderzoek maar liet ruimte voor het beantwoorden van fundamentele vragen over evolutionaire processen. Hoe onstaat zo'n grote verscheidenheid aan kleine visjes in zo'n betrekkelijk klein gebied?' Goldschmidt trok naar Tanzania en leefde jaren in betrekkelijk isolement temidden van furu. De Tanzanianen aan de oevers van het meer zijn van huis uit landbouwers en interesseren zich pas sinds kort voor vis omdat nijlbaars goed te eten en dus te verkopen is en furu zich goed in een nieuwe fabriek van buitenlandse makelij tot vismeel laat verwerken. Op de eerste bladzijden van Darwins hofvijver wordt het duidelijk dat visser Elimo in de furu niet meer ziet dan geld voor een bruidschat die hij voor zijn Maisha zal moeten opbrengen. De neokolonialen zijn meer geïnteresseerd in dieselmotoren en hun eigen portemonnee dan in evolutie. Zij zijn het die ervoor zorgen dat er een grote vissersboot uit Nederland naar Mombassa wordt gevlogen en op de trein wordt gezet naar het Victoriameer. Of Goldschmidt even op wil meten of de boot door de smalste tunnel kan. Zelfs de collegabiologen lijken van een andere planeet te komen. De buitenlandse onderzoekers zijn er niet voor de bedreigde diersoorten maar de bedreigde diersoorten voor de buitenlandse onderzoekers. Anders hadden ze niets om over te confereren. 'Zwervers' noemen de Sukuma de blanke vreemdelingen, niet omdat ze arm zijn en bedelen, maar omdat ze hun stam verlaten hebben en dolen in een wereld zonder bekenden. Goldschmidt ontmoet ze onder andere in het Blue Café. Tanzaniaanse onderzoekers zijn meer geïnteresseerd in de tomaten die ze in de tuin van het laboratorium kweken dan in de vissen die op de werktafels binnen staan. Aansluiting vind Goldschmidt slechts bij uitzondering. Bij een pater die vlinders verzamelt, een bewaker die medicijnman is. Goldschmidt heeft een paar keer last van malaria. Nu zegt hij erover: 'Ik raakte gesteld op de koortsachtige dromen die je daarbij krijgt.' In de furu begon Goldschmidt 'allerlei personages te herkennen'. Op de markt zag hij 'de vissen terug in de mensen, niet in hun karakter, maar in hun bouw.' Haplochromis xenokakis (???, FD) mompelde hij als hij iemand met een korte onderkaak zag. In zijn boek hanteert Goldschmidt romantechnieken om zijn verwondering over zijn ontmoetingen te schetsen. Niet dat hij romanfiguren schept. De karakters ontwikkelen zich niet. Zelf is hij immers ook zwerver. De omgang met anderen is bijgevolg vluchtig. Zo exotisch als Goldschmidt de mensenwereld in Tanzania beschrijft, zo zakelijk schrijft hij over de wetenschappelijke kennis die hij er opdeed. 'Ik kreeg eens een vriend op bezoek die documentaires maakt. Hij zei me dat mijn onderzoek een verhaal was dat je niet kon verzinnen. Ik heb het dan ook als een documentaire geschreven, niet als een speelfilm, niet als fictie.' In zijn boek is Goldschmidt er lang over maar de essentie kan kort worden weergegeven. Bij de flamingo's in Artis doet Goldschmidt het zo: 'In de klassieke evolutietheorie ontstaan soorten door een mechanisme dat allopathische speciatie heet. Een groep dieren raakt in tweeën opgesplitst doordat er bijvoorbeeld in korte tijd een bergketen ontstaat. Voor de berg zijn de omstandigheden anders dan erachter. Natuurlijke selectie zorgt ervoor dat iedere groep dieren zich langzaamaan aanpassen aan de heersende omstandigheden. Als miljoenen jaren later de bergketen verdwijnt, kunnen individuen van de ene groep misschien nog wel paren met individuen van de andere maar zijn de nakomelingen die uit die kruising voorkomen slecht aangepast aan de nieuwe omstandigheden. Er staat dan een beloning op discriminerende signalen als kleurvlekjes, streepjes en vreemde geluiden zodat de dieren van de verschillende groepen elkaar kunnen herkennen. Uiteindelijk zullen dieren van de ene groep niet meer paren met dieren van de andere. Uit een soort zijn er twee ontstaan. Maar in het Victoriameer is gebleken dat het ook wel eens anders kon gaan. Overigens niet alleen daar, maar daar deed ik toevallig mijn onderzoek. We hebben gemerkt dat zo'n harde scheiding tussen twee groepen als een bergketen soms helemaal niet nodig is voor het ontstaan van een nieuwe soort. Het komt namelijk voor dat een bastaard helemaal niet minder levensvatbaar is dan een zuiver individu maar dat er toch een scheiding der geesten optreedt. Vaak komt dat omdat om een onverklaarbare reden de ene sexe geïnteresseerd is een een merkwaardige trek bij de andere sexe. Vrouwtjes willen bijvoorbeeld mannetjes met een bult op hun kop, zoals we die net in het aquarium zagen. In mijn boek staat een foto van een wenkkrab, een krab met één kleine en één gigantische schaar. Zo'n eigenschap zal zich door de voorkeur van die vrouwtjes in de loop van de tijd steeds sterker ontwikkelen terwijl het geen ander nut heeft dat dat je er vrouwtjes mee kunt krijgen. Nog sterker, er komt een moment dat de bult of de schaar zo groot wordt dat de vis bij wijze van spreken begint te zinken of de krab omvalt. De eigenschap is een dure leugen. Maar toch kan zo een nieuwe soort ontstaan. Het mechanisme van sexuele selectie heeft een grote rol gespeeld in het ontstaan van al die honderden soorten furu in het Victoriameer.' Dat is één. Sexuele selectie is minstens zo belangrijk als natuurlijke selectie. Twee is dat het Goldschmidt duidelijk werd dat op dit moment niet het ontstaan van soorten een belangrijke evolutionair vraagstuk is maar het uitsterven ervan. De honderden soorten furu die in miljoenen jaren in het Victoriameer zijn ontstaan, zijn in een jaar of dertig, veertig uitgestorven. In Darwins hofvijver beschrijft Goldschmidt hoe hij als Noach beschikt over het voortbestaan van enkele tientallen soorten. De visjes die hij de moeite waard vindt, pakt hij in plastic zakjes en stuurt hij naar allerlei aquaria in de wereld want in Tanzania hebben ze geen toekomst meer. Eind jaren vijftig heeft een goedwillende amateur namelijk een emmertje nijlbaars in het meer gegooid. Begin jaren zestig is dat nog eens dunnetjes overgedaan door visserijbiologen. Want de nijlbaars is eetbaar en smakelijk en de mensen hebben honger. Het gevolg? Allemaal nijlbaars! Weg furu! Ons lekker hapje is een rover van de eerste orde en dat hebben de furu geweten. Miljoenen jaren natuur in de war geschopt door een paar emmertjes water dragen. 'Toen dit tot me doordrong - ik weet niet of dat eigenlijk wel in de krant moet - raakte ik in een depressie. Natuurlijk kun je als wetenschapper zeggen dat het belangrijk is om 'de extinctiedynamiek' te gaan bestuderen maar mijn houding ten opzichte van die vissen was zo liefdevol geworden dat hun verdwijnen me echt heeft aangegrepen. Misschien heeft het mijn vertrek uit de biologie wel veroorzaakt. Misschien heeft dat me er wel toe gebracht me jaren op een zolderkamertje, overigens een mooi zolderkamertje, in Amsterdam op te sluiten en dit boek te schrijven. Misschien is dit er de reden voor dat ik meer verwacht van de kunst dan van de wetenschap. Het boek is geschreven door een wetenschapper die afstand neemt. Dat maakt het gek. En voor sommige mensen vervelend. Maar ik hou van poëzie en heb gemerkt dat zodra je analytische verklaringen hanteert, je de poëzie overal uithaalt.' Maar de wetenschap staat. Kanttekeningen bij de evolutietheorie doet Goldschmidt af met: 'Hier scheiden onze wegen. Die is in prachtige experimenten bewezen. Met muggen bijvoorbeeld.' En Darwins hofvijver eindigt in majeur. De 'ik' bezoekt een wetenschappelijk congres over de toekomst van het Victoriameer. Een vrouw nodigt hem uit haar op kamer 17 te ontmoeten. Op kamer 17 A wordt echter niet door haar maar door een mager mannetje met grijs haar open gedaan. Een Japanner die naar furu vist op de plek waar Goldschmidt dat jaren daarvoor deed. Het zijn furu die Goldschmidt niet kent. Is de evolutie uitgehuild en opnieuw begonnen? Onstaat er 'een nieuwe waaier van vormen die tegen de nijlbaars bestand is'? Goldschmidt in Artis: 'Ik zie een woestijn voor me ter grootte van de wereld met hier en daar een hamburgertent. Dat houden wij mensen niet vol. Maar planten en dieren zullen ons overleven. Dat vind ik troostrijk aan de natuur. En aan dit boek.' |
Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis
© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996