Als het woord
'Holland' al iets met 'Houtland' heeft te maken dan zou het historisch
juister zijn te denken aan het hout dat in Holland is opgemaakt dan aan
het hout dat in Holland heeft gestaan. Dat is de conclusie die zich onvermijdelijk
opdringt na een gesprek met dr. Jaap Buis, bosbouwhistoricus. Houtland
is een voorwereldlijk land, althans van voor de mensenheugenis. Als het
al bestaan heeft, dan is het niet zeker hoe het er uitzag en waar het lag.
Houtland is een mythe en wie de mythe tot ideaal verheft, plaatst zich
in een Duits romantische traditie. 'Buis, beschouwt u zich als natuurbeschermer?'
'O, nee!'
Zondag 1 november. Tijd voor een wandeling door het Nederlandse bos, waarover twee weken geleden paniek uitbrak. Het verzuurde, verdroogde en vermestte. 'Het zal wel druk zijn' vermoedt Buis 'het zonnetje schijnt, maar vergis je niet, windkracht 6, 7, een graadje of 8, 9, best guur dus.' Hij heeft de Kaapsche Bosschen tussen Maarn en Doorn voor de overdenking uitgekozen. 'Daar heb ik mijn roots. Mijn grootouders zijn hier geboren, mijn ouders, en ik woon er. Ik ben er niet geboren, maar dat is per ongeluk. Ik heb het bos wel degelijk vanuit het wandelwagentje voor het eerst gezien.' Ik lees uit mijn gemaakte huiswerk voor. 'Een kapitaal bos, dat Kaapse, parel van de heuvelrug, wonderlijk uitgestrekt, ik ben er dikwijls in verdwaald en vol geheimzinnige hoekjes, waar het nog spoken zal, heidens of christelijk.' 'Vestdijk' antwoordt Buis 'Gestalten tegenover mij.' Buis vindt het druk. De mensen zijn misschien niet warm genoeg gekleed, maar wel vrolijk. Van een bedrukte stemming is niets te merken. Zitten we wel op de goede plek? 'Jazeker, in de Kaapssche Bosschen is precies te zien wat er gebeurd is.' Jaap Buis heeft in Wageningen bosbouw gestudeerd. Daarna besloot hij 'de geschiedenis van bos, mens en samenleving in Nederland' te schrijven. Zes jaar later, in 1984, was hij klaar. Onder de titel Historia forestis verscheen een boek van iets meer dan duizend bladzijden, misschien wel het dikste proefschrift ooit in Nederland verschenen. Histeria forestis tikte de bibliothecaris bij toeval in toen ik het ophaalde. Daarmee raakte hij de kern van dit artikel. Zou de uitgebroken paniek over de toestand van het bos misschien gesust kunnen worden door aan vroeger te denken? Het wonderlijke van bomen is dat ze groeien, maar zo langzaam dat ze in negen van de tien gevallen de mens overleven. Het lijkt of ze er altijd waren en altijd zullen zijn. Maar ook bomen hebben geschiedenis. 'Het schuldig bos' schrijft Armando, 'Bos is een veranderend landschap' zegt Buis. 'Ziekte, storm, jacht, begrazing, oogst en oorlog laten het in de tijd bewegen. Wie zich met bos bemoeit, zit met het verleden en trekt een zware wissel op de toekomst.' Honderd jaar geleden waren er geen uitgestrekte Kaapsche Bosschen. Er was heide. De kerktoren van Amersfoort, 13 kilometer naar het noorden, zou te zien zijn geweest als het terrein wat minder heuvelachtig zou zijn. 'Maar' voegt Buis er gelijk aan toe 'het beeld van de bloeiende heide met de eenzame herder is een beeld dat pas in de negentiende eeuw voor het eerst optreedt. Op mijn netvlies verschijnt eerder een woestijn.' Op het netvlies van Buis is een beeld ingebrand van Nederland tussen 900 en 1900, een gewelddadig beeld. Een kleine bevolking van één tot twee miljoen mensen heeft in onwetendheid uit pure nood - de armen - en hebzucht - de rijken - in korte tijd een mooi land tot een onherbergzame woestenij teruggebracht en in haar val andere gebieden meegesleurd. De omgangsvormen tussen de mensen onderling en tussen mens en natuur waren hardvochtig. De roependen in de woestijn, de mensen die het aan zagen komen, werden niet gehoord. 'In 900 moet dit gebied in hoofdzaak eikenbos met berk zijn geweest, een rijk, weelderig bos. Er werden varkens geweid in aantallen die we ons op dit moment nauwelijks kunnen voorstellen.' Hij wijst naar een grote eik. 'Van de eikels van een paar bomen als die kun je één of anderhalf varken voeden. Als je dan in de archieven leest dat er honderden hebben rondgelopen, weet je hoe weelderig het bos geweest moet zijn.' Eigendom en gebruik van het bos waren de krachten in de samenleving die het bos deden bewegen. De eigendomsbewegingen waren vaak bruusk, die als gevolg van het gebruik meer omtrekkend. Je kunt aan de verschillende vormen van eigendom veel woorden vuil maken - Buis besteedt er in zijn boek honderden bladzijden aan - maar kort en krachtig kan het ook. 'Er is één belangrijke rode draad: bos is een spaarpot voor de eigenaren, vaak de overheid. Middeleeuwse hertogen die geld te kort kwamen om oorlogen te voeren begonnen met houtverkoop en als dat niet voldoende opleverde verkochten ze gewoon het hele bos voor de sloop. Toen de troepen van Willem de Zwijger tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1574 het Haagsche Bosch bevrijdden van de Spaanse bezetter, begonnen ze met tien keer zoveel hout te kappen als de bezetter ooit had gedaan. Twee jaar later wil de Vader des Vaderlands het hele bos verkopen om van het geld troepen te huren voor zijn oorlog. En in de negentiende eeuw probeert de verlichte Willem I, onze koopman-koning, schulden als gevolg van de Napoleontische oorlogen te lenigen door kroondomeinen te gelde te maken. Moraal van het verhaal, de overheid had bij bos en bomen om het modern te zeggen, dollartekens in de ogen. Ze was, als het om bos ging, altijd onbetrouwbaar en het is maar de vraag of dat ooit zal veranderen.' Over het gebruik van het bos praat en schrijft Buis met mededogen. De gewone mensen kapten er bomen om huizen te bouwen, sprokkelenden er hout voor de haard, lieten er de varkens wroeten ('akeren') en het rund grazen. Ze plukten bessen en noten, hielden bijen en jaagden. Op het eerste gezicht lijkt het houtgebruik voor het bouwen van huizen de grootste aanslag. 'Klopt' zegt Buis 'dat werd al vroeg, in de dertiende, veertiende eeuw, onderkend en rigoreus geregeld. De eigenaren en hun erfgenamen hadden veel vrijheid, de kleine man was vaak letterlijk aan het lot, namelijk een soort loterij, overgeleverd en vreemden moesten het niet in hun hoofd halen groot hout te kappen. De straffen op overtreding waren afschuwelijk. Je kon bijvoorbeeld worden opengesneden en met je eigen darmen aan een boom worden vastgebonden. Toch weerhield dat de mensen er niet van hout te stelen, want het was een eerste levensbehoefte. In tijden van schaarste waren er gevechten op leven en dood tussen aangrenzende buurtschappen. Als je in je eigen gemeenschap stal en uit clementie de ergste straf werd omgezet in een verbod op houtgebruik, stierf je van de kou.' Het is moeilijk voorstelbaar maar dat oude eigendom en relatief kleinschalig gebruik van het bos deden de houtvoorraad in Nederland slinken tot nagenoeg nul in 1640. 'Er ontstond het gevaar van houtnood. De mensen dreigen dan alles op te stoken wat voorhanden is. De jonge boompjes van het hakhout worden door loslopend vee opgevreten. De uitkomst van dat proces is woestijnvorming, de uiterste consequentie van ontbossing. De Veluwe is in de achttiende eeuw daadwerkelijk de grootste zandwoestijn van Europa geworden en is dat met het Kootwijkerzand nog steeds. Toen waren er een dikke twintig van die zanden van enige uren gaans. Men wist ze niet te bestrijden.' Het verhaal is menselijk, al te menselijk. Oorlog en armoede als aanstichters van woestijnvorming. Geen grootschalige maatschappelijke activiteiten, geen ondoorzichtige en abstracte verbanden. 'Nee. De enige grote maatschappelijke inspanning die hout vergde was de scheepsbouw, maar die dreef op import. Het was een tweede houtmarkt waarin niet of nauwelijks Nederlands hout omging. De belangrijkste leveranciers in de zeventiende en achttiende eeuw waren Noorwegen, de Oostzeelanden en Duitsland. De omvang van die houtmarkt was groot, honderdenduizenden kubieke meters hout per jaar. Globaal kwam de helft uit het noorden en de helft over de Rijn. Uit Duitsland bijvoorbeeld zakten in de achttiende eeuw ieder jaar tien, vijftien reuzevlotten af. Ze waren driehonderd meter lang, vijftig meter breed en meer dan twee meter diep. Ze werden ieder bestuurd door vijfhonderd man die in tien, twintig hutten op het vlot woonden. Er waren runderen aan boord, tonnen etenswaren. Als de vlotten in Dordrecht waren aangekomen werden ze ontbonden en in delen doorgevoerd naar de Zaanstreek. De bemanning, voor het grootste deel arme sloebers, keerde voor een klein deel terug naar huis. De rest probeerde zijn geluk te zoeken in Holland, maar vooral in Amerika. De gevolgen voor de Duitse bossen waren desastreus. Grote delen van het Zwarte Woud bijvoorbeeld waren in het begin van de negentiende eeuw domweg kaal gekapt.' Dan wijst Buis op een grillig gevormde eik in de Kaapsche Bosschen, midden op een pad tussen twee naaldbossen. 'Aan de knikken zie je dat die eik honderd jaar geleden nog als hakhout is gebruikt, misschien was het wel een achtergelaten twijgje.' Een knik in een eik van een eeuw, een wereld van duizend jaar. Het Huis te Maarn in de Kaapssche Bosschen is een laat negentiende-eeuws landhuis op een hoog punt van de Utrechtse heuvelrug. Er is een park van 450 hectare omheen gebouwd. Het 'uitzicht op Amersfoort', op de Gelderse Vallei, is vrij gehouden met 'zichtsassen', gazons, die tot achter de heuvel doorlopen. Maar het zicht anno 1992 wordt enigszins belemmerd door drie Libanon-ceders van honderd jaar oud. 'Typisch voor de late vorm van de Engelse landschapsstijl' weet Buis. En zover het oog reikt, bos. 'Bij elkaar ongeveer 1600 hectare. Het meeste is aangelegd tussen 1890 en 1930, heidebebossing in het kader van werkverschaffing.' Op de korte wandeling die volgt passeren we percelen larix, douglas-sparren, grove den, eiken en beuken. Eén perceel is tien jaar geleden gekapt om er heide terug te krijgen. Het wordt tijd om de schade van de afgelopen jaren te inventariseren. Met de heide gaat het niet goed, dat kan iedereen zien. 'Die is vergrast. De redenering is dat dankzij de zure regen grassen beter groeien dan heide. Maar, zoals gezegd, bloeiende heide is een geromantiseerd beeld. Misschien was heide in de achttiende eeuw wel vaker vergrast. Bovendien, bij de bloeiende heide van vroeger hoort beweiding met schapen. Die is hier nooit geweest. Ik steek er mijn hand niet voor in het vuur dat hier alleen maar zure regen in het spel is.' Stormschade kan ook niemand ontgaan. Maar voor het vervolg moet je kenner zijn. Eén ding is zeker. In het Kaapsche Bosch staat het grondwater te laag voor een aantal bomen. In dertig jaar is het een meter gezakt. Vooral voor de beuken op de scheiding van zand en vochtige grond, aan de voet van de heuvelrug is dat rampzalig. Ze sterven, honderd jaar oud, terwijl ze tweehonderdvijftig kunnen worden. Media vitae. 'Uit die dooie daar ben ik vroeger nog eens gevallen' mijmert Buis, om weer snel ter zake te komen: 'De grondwaterdaling is niet meer terug te draaien. Ondertussen is hier in de omgeving nieuwbouw gepleegd, waarvan de kelders zouden onderlopen als het grondwaterpeil weer zou stijgen.' Maar dan duikt de twijfel weer op. 'Kijk, door sommige toppen van de douglassen kun je heenkijken. Dat hoort niet. Maar douglassen horen hier sowieso niet. Is het nou de zure regen, de bodem of domweg ons klimaat waar ze last van hebben? En dan die eik. Prachtig, maar er zit dood hout in de top. Wel, alle mooie, grote eiken die de Nederlandse landschapsschilders uit de zeventiende, achttiende en ook negentiende eeuw schilderden, hebben dood hout in de top. Of die jongens hebben en masse bedrog gepleegd, of grote eiken hebben gewoon dood hout in de top. Hét probleem in de bosbouwkunde anno 1992 is het leggen van een duidelijke relatie tussen oorzaak en gevolg. Degene die dat kan, zou ik heel dankbaar zijn.' De bosbouwkunde is een oud vak. Lange tijd beperkt de kennis zich tot de constatering dat het bos erop achteruit gaat en inplant van nieuw bos herstel van het oude kan betekenen. De allereerste poging om werkelijk nieuw bos te scheppen was de aanleg van het Mastbos bij Breda in 1515. Zaden uit Duitsland zouden tot bomen moeten uitgroeien die in de scheepsbouw konden worden gebruikt. 'Of dat er ooit van gekomen is, weet ik niet, maar het was de eerste grote stap naar de introductie van naaldbos in Nederland.' In de zeventiende en achttiende eeuw maakt het vak een stormachtige ontwikkeling door. In botanische tuinen werden proeven genomen met de groei van uitheemse soorten uit alle windstreken. Doen ze het wel of doen ze het niet? Er duiken vele theoriën op. Relaties worden gelegd met landbouw, economie, rechtspraak. Zeer tot de verbeelding spreekt het opstel waarmee Moreau de Jonnès in 1825 een prijs won van de Koninklijke Academie van Wetenschappen in Brussel. 'Hij concludeerde na bestudering van de Ardennen dat de mens door bosbouw in staat zou zijn regens op te wekken, de temperatuur te beheersen, winden te besturen, waterlopen in goede banen te leiden, bronnen te doen ontstaan, de landbouw te bevorderen en kwade dampen uit te bannen. Het lijkt fantastischer dan het is. Hij legde wel degelijk belangrijke verbanden. In ieder geval was het hem duidelijk dat het verdwijnen van bos nog andere gevolgen heeft dan de toename van houtnood alleen.' Maar alle opgedane kennis ten spijt, het weinige en armetierige bos in Nederland ging er niet op vooruit. Bosbouwkunde in Nederland was en bleef salon-kennis 'Het grote probleem was de boswetgeving. Omdat er zo weinig bos in Nederland was bleef de wetgeving ver achter bij die in het buitenland. Er was geen bos en als het aan de wetgevers lag, kwam dat er ook niet. In de Franse tijd profiteerde Nederland even van de Franse wetgeving, maar Willem I veegde die zonder verder nadenken van tafel. Wat van alle wetenschappelijke inspanningen overbleef, was de vage notie dat je woeste grond altijd nog met bomen kon beplanten als er niets anders op wilde groeien. Bosbouw werd het vangnet van de ontginningspolitiek. Vandaar de postzegelverzameling bossen van honderd jaar oud op deze vetvlek op de wereldkaart.' De Kaapssche Bosschen, Vestdijks parel van de heuvelrug, gereduceerd tot een postzegelverzameling op een vetvlek. Niet vanwege de verzuring, verdroging en vermesting van de laatste acht jaar, maar vanwege de onverbiddelijke loop van de vaderlandse geschiedenis in de laatste duizend. Zonder dat we veel heil lijken te kunnen verwachten van de bosbouwkunde. Het wordt donker. 'Zullen we maar?' vraagt Buis. Bij hem thuis overal bomen. De voortuin belemmert het uitzicht, in de achtertuin een enorme Amerikaanse eik. 'Onkruid.' Aan de wand prenten uit het boek Vorsuch einer vollständigen Geschichte vorzüglicher Holzarten in Systematischen Abhandlungen van F.A.L. von Burgsdorff uit 1783. 'Aan die Duitse titels zijn een paar bladzijden van mijn boek opgegaan.' En dan komt de aap uit de mouw. Als je over de randen van ons bestaan heen kijkt, moet je tot de conclusie komen dat het slecht ging, maar goed gaat met het Nederlandse bos 'Het is globaal in een opbouwfase. Er is twee keer zoveel van als twee-, driehonderd jaar geleden toen Nederland meer weg had van een woestijn dan van een grazige weide. Natuurlijk kun je je blind staren op oerbos dat hier in het jaar nul, letterlijk, zou hebben gelegen en waaraan Holland zijn naam zou hebben te danken, maar uit de desbetreffende Romeinse teksten is niet eens op te maken hoe dat eruit zag of waar dat lag. Historisch gesproken is het verlangen naar zo'n oerbos een typisch Duits-romantische invloed op ons denken. Het is het verlangen naar een geïdealiseerd verleden, een nooit te realiseren toekomst. En de mensen willen geen oerbos, maar een park. In 1576 kocht de Haagse burgerij het Haagsche Bosch van Willem van Oranje om te voorkomen dat het gekapt zou worden. Niet om er natuur te ontwikkelen, maar om er een park van te maken. Dat is nog steeds niet veranderd. De doorsnee Amterdammer en Rotterdammer houdt van de beuken in het Kaapsche Bosschen omdat je ertussen kunt voetballen. Wat ons overblijft is in goed overleg alle mogelijke belangen af te wegen en te roeien met de riemen die we hebben. Er worden grote vorderingen geboekt. In de Wieringermeer van '34 is nul procent natuur, in de Noordoostpolder van '42 al twee, in de Flevopolders van '68 maar liefst tien. Kritisch Bosbeheer, de groep die pleit voor bijvoorbeeld het laten liggen van dood hout, is nog maar tien jaar oud en heeft al veel invloed. Natuurlijk valt het overleg niet mee in een land waar twaalf bosbouwkundigen dertien meningen hebben, tien organisaties zich met 300.000 hectare bos bemoeien, drie bladen over bosbouw, drie over bomen en drie over hout worden volgeschreven. Het is altijd beter voor een bos geweest als eigendom, beheer en gebruik niet over al te veel mensen werden verspreid. Maar net als het bos beweegt ons denken zich onder invloed van de mensen en de samenleving.' Is er dan geen ramp geweest twee weken geleden? 'Ook al weet je niet zeker of de achteruitgang van het bos komt door het rijtje oorzaken dat we nu hanteren, je weet ook niet of het er niet door komt. Je moet het zekere voor het onzekere nemen en naar vermogen ingrijpen. Maar bovenal niet vergeten dat het bos in een opbouwfase zit.' En waar zal die in honderd jaar op uitlopen? 'Veel bosbouwers doen aan wat een collega noemt, netvliesplanning. Ze bekijken een bos en kunnen dan vrij makkelijk voor zich zien hoe zich dat bij een bepaalde aanpak zal ontwikkelen. Van ieder perceel in de Kaapsche Bosschen kan ik wel zo'n visioen hebben. Maar netvliesplanning is niet mogelijk in de politiek. Hoe die zich zal ontwikkelen kan ik niet overzien. Ik ben zelf ook benieuwd hoe de Kaapsche Bosschen er als geheel over honderd jaar zullen uitzien. Helaas zal ik dat niet meemaken.' Jaap Buis, Historia forestis, HES Uitgevers B.V., Utrecht, 1985 |
Beeld * Tekst * Uitleg * Leven * Thuis
© fred dijs, In beeld, tekst en uitleg, 1996